Jacques Brel en de onbereikbare vrouw: ‘Madeleine staat voor de valse hoop’

© .

Knack Focus biedt u een fragment aan uit het nieuwe boek ‘Brel, de Belg’: ‘Ondanks de gedurige vernedering staat de antiheld er de volgende dag weer.’

Op dezelfde plaat uit 1962 waar ook Bruxelles op staat, is Madeleine te horen. Dat lied ontstond toen Brel aan zijn muzikanten vroeg om ‘quelque chose de rigolo‘ te spelen, wat eerst een mars opleverde, maar evolueerde naar een soort springerige charleston, met een trager refrein als adempauze. Zowel het tempo als de structuur doet wat aan Bruxelles denken.

Madeleine werd een klassieker op Brels concerten, want nadat het eerst een tijd lang zijn optredens geopend had, werd het uiteindelijk zijn traditionele afsluiter. Letterlijk, want Brel maakte van elk optreden zo’n fysieke uitputtingsslag dat hij zelden of nooit een bisnummer bracht. ‘Als twee boksers er een magnifiek gevecht hebben op zitten, dan denk ik niet dat de ene aan de andere voorstelt om nog een extra ronde te boksen, alleen maar om het publiek te plezieren. Dat geldt ook voor mij.’

Madeleine (1962)

Ce soir j’attends Madeleine

J’ai apporté du lilas

J’en apporte toutes les semaines

Madeleine elle aime bien ça

Ce soir j’attends Madeleine

On prendra le tram 33

Pour manger des frites chez Eugène

Madeleine elle aime tant ça

Madeleine c’est mon Noël

C’est mon Amérique à moi

Même qu’elle est trop bien pour moi

Comme dit son cousin Joël

Mais ce soir j’attends Madeleine

On ira au cinéma

Je lui dirai des ‘je t’aime’

Madeleine elle aime tant ça

Elle est tellement jolie

Elle est tellement tout ça

Elle est toute ma vie

Madeleine que j’attends là

Ce soir j’attends Madeleine

Mais il pleut sur mes lilas

Il pleut comme toutes les semaines

Et Madeleine n’arrive pas

Ce soir j’attends Madeleine

C’est trop tard pour le tram 33

Trop tard pour les frites d’Eugène

Madeleine n’arrive pas

Madeleine c’est mon horizon

C’est mon Amérique à moi

Même qu’elle est trop bien pour moi

Comme dit son cousin Gaston

Mais ce soir j’attends Madeleine

Il me reste le cinéma

Je pourrai lui dire des ‘je t’aime’

Madeleine elle aime tant ça

Elle est tellement jolie

Elle est tellement tout ça

Elle est toute ma vie

Madeleine qui n’arrive pas

Ce soir j’attendais Madeleine

Mais j’ai jeté mes lilas

Je les ai jetés comme toutes les semaines

Madeleine ne viendra pas

Ce soir j’attendais Madeleine

C’est fichu pour le cinéma

Je reste avec mes ‘je t’aime’

Madeleine ne viendra pas

Madeleine c’est mon espoir

C’est mon Amérique à moi

Mais sûr qu’elle est trop bien pour moi

Comme dit son cousin Gaspard

Ce soir j’attendais Madeleine

Tiens le dernier tram s’en va

On doit fermer chez Eugène

Madeleine ne viendra pas

Elle est, elle est pourtant tellement jolie

Elle est pourtant tellement tout ça

Elle est pourtant toute ma vie

Madeleine qui ne viendra pas

Mais demain j’attendrai Madeleine

Je rapporterai du lilas

J’en rapporterai toute la semaine

Madeleine elle aimera ça

Demain j’attendrai Madeleine

On prendra le tram 33

Pour manger des frites chez Eugène

Madeleine elle aimera ça

Madeleine c’est mon espoir

C’est mon Amérique à moi

Tant pis si elle est trop bien pour moi

Comme dit son cousin Gaspard

Demain j’attendrai Madeleine

On ira au cinéma

Je lui dirai des ‘je t’aime’

Et Madeleine elle aimera ça

Brel behandelt hier een van zijn geliefkoosde thema’s: het verlangen naar een onbereikbare vrouw. ‘Met niets en niemand ontziende eerlijkheid pakt Brel zijn problemen aan’, sprak vertaler Ernst van Altena tijdens zijn introductiespeech voor Brels optreden in het Huis met de Pilaren in het Nederlandse Bergen (30 mei 1964).

‘Brel zingt zoals alle zangers over de liefde, natuurlijk. Maar daarbij bezingt hij niet de gladde voorkant van tête-à-têtes, rozen en maanlicht. Hij bezingt de ontoereikendheid van de liefde tussen man en vrouw. Elke avond staat hij met seringen (lilas in het Frans) op zijn Madeleine te wachten, en zij zal nooit komen om samen met hem frieten te eten, want zijn hele familie vindt dat ze veel te goed voor hem is.’

De onbereikbare vrouw staat eigenlijk symbool voor het naïeve wachten op wat eigenlijk gedoemd is een verre droom te blijven. Zijn Amerika, naar analogie met de Far West. Brel zelf zei ooit dat Madeleine eigenlijk niet eens een vrouw is, maar gaat over de daad van het wachten, en wachten is precies waar Brel altijd een hekel aan gehad heeft. Een andere keer verwoordde hij het als volgt: ‘Madeleine staat voor de valse hoop. Ze is zowel een vrouw als een andere verwachting die niet in vervulling gaat. Dat geldt ook voor Germaine in Les bonbons.’

De tragiek van het tevergeefse wachten wordt stap voor stap opgedreven. Eerst hoopt hij om met de tram naar Eugène te gaan om frieten te eten en daarna naar de bioscoop te gaan. Na een tijdje beseft hij dat het te laat wordt voor de tram en de frieten, maar stelt hij zijn hoop nog op de film. En wanneer hij beseft dat ze helemaal niet meer komt, is het ook fichu pour le cinéma, vertrekt de laatste tram en sluit Eugène de deuren.

Het slimme gebruik van de werkwoordelijke tijden benadrukt dat voorbijgaan van de tijd. J’attends (tegenwoordige tijd) wordt j’attendais (verleden tijd) wanneer hij beseft dat Madeleine niet meer zal komen, maar voor elk sprankeltje hoop gebruikt hij de toekomende tijd: on ira au cinéma, je lui dirai des ‘je t’aime’, en je pourrai lui dire des ‘je t’aime’. In de laatste strofe, waarin hij al zijn moed weer bij elkaar schraapt voor de volgende dag, gebruikt hij bijna uitsluitend de futur simple.

Madeleine is slechts een van Brels vele liederen waarin geen al te fraai beeld wordt opgehangen van de vrouw. De zanger werd misogynie verweten, omdat hij beweerde dat vrouwen er alleen maar op belust zijn een nest te bouwen, waardoor de man nooit meer zijn dromen achterna zou vliegen.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."


Maar Brel was minstens even streng voor de mannen. Het is hun eigen domme schuld dat ze zich zo laten temmen. Hoewel het niet netjes is van Madeleine om iemand elke avond in de kou te laten staan, loert behalve medelijden voor de ik-persoon ook leedvermaak om de hoek. Want welke sul laat zich nu zo gewillig keer op keer belachelijk maken?

Toch slaagt Brel erin om ook bewondering voor de man te oogsten, dankzij diens blinde geloof in de liefde. ‘Ondanks de gedurige vernedering staat de antiheld er de volgende dag weer, en het publiek lust die masochistische liefdesliederen maar al te graag’, aldus Bart Van Loo, die een link legt met Brels allergrootste hit Ne me quitte pas. ‘Daarin gaat de zanger helemaal op de knieën, hij wil zelfs de schaduw van haar hond zijn… Voor de een is het een pijnlijke passiezang, voor de andere een geniale liefdesverklaring.’

Brel staat in wezen niet eens zo ver af van de ik-persoon uit Madeleine. In een BRT-interview met Roland Lommé in 1971 noemde hij zichzelf ‘een naïef mens, een beetje aan de domme kant van de intelligentie te situeren. Ik wantrouw briljante geesten, eclatante bollebozen, ik prefereer de omgang met goedhartige kneuzen. Ik ben zelf een Don Quijote die één keer te veel van zijn paard gevallen is.’

Brel dweepte zijn hele leven lang met de antiheld uit Cervantes’ meesterwerk. Hij identificeerde zich met hem omdat hij zich nooit liet ontmoedigen in het irrationele nastreven van een onbereikbare droom. Zoals hij zich wellicht ook identificeerde met die volhardende aanbidder van Madeleine.

Of Madeleine zelf gebaseerd is op een bestaande vrouw, is voer voor veel speculatie. Gaat het om Madeleine Zeffa Biver, die begin jaren zestig de muze was van nogal wat schilders en zangers uit Saint- Germain-des-Prés? Bij haar zou Brel een blauwtje gelopen hebben, en toen hij het nummer geschreven had, zou hij haar gevraagd hebben: ‘Doet het je ergens aan denken?’

Eddy Przybylski vraagt zich niet alleen af waarom Madeleine, Mathilde en Marieke allemaal met een M beginnen – als eerbetoon aan zijn vrouw Miche of misschien eerder aan Mouky? – maar heeft in zijn zoektocht naar Brels Brusselse invloeden ook een zekere Marie-Madeleine Lison getraceerd. Zij was een ex-fotomodel, twintig jaar ouder dan Brel, en had later een luxueuze bloemenzaak in de Adolphe Max-laan. De sterren die in het vlakbij gelegen Hotel Métropole logeerden, kwamen bij haar bloemen kopen. Zo ook Jacques Brel.

‘Wanneer hij in Brussel was, kwam hij bij mij een boeket bestellen dat ik bij zijn vrouw thuis moest laten afleveren’, bevestigde de intussen overleden Marie-Madeleine. ‘In mijn winkel hing een foto waarop ik stond afgebeeld, omringd door seringen. Ik herinner me hoe hij daar één keer heel lang en indringend heeft naar staan kijken. Niet veel later kwam hij de winkel binnen met een brede glimlach en een plaat onder de arm: “Ziehier een liedje dat ik voor u geschreven heb”, zei hij.’

Zelfs al zou het verhaal van die dame kloppen – wat France Brel ten zeerste in vraag stelt – het is bekend dat Brel heel wat mensen het gevoel gegeven heeft dat een van zijn personages op hen gebaseerd was… Of beter: dat heel wat mensen maar al te graag wilden geloven dat Brel een van zijn liederen alleen voor hen geschreven of gezongen had.

Brussel vertolkt zelf ook weer een belangrijke (gast)rol in dit lied. En dit keer blijken de verwijzingen historisch correct en autobiografisch getint. In het Îlot Sacré, het toeristische web van kleine straatjes in de buurt van de Grote Markt, bevond zich een frituur die uitgebaat werd door een zekere Eugène. Brel ging er vaak eten, want de frituur lag tussen Les Armes de Bruxelles, een restaurant in de Rue des Bouchers waar Brel regelmatig kwam, en het steegje van La Rose Noire, het cabaretcafé waar hij zijn eerste stappen op een podium zette. (Het is trouwens niet de eerste keer dat Brel het over frieten heeft. In La foire, een van de eerste liedjes die hij in 1953 opnam, zong hij al: ça sent la graisse où dansent les frites, ça sent les frites dans les papiers. En ook later nog, in Jef en zelfs in Amsterdam, zou hij de Belgische specialiteit nog bezingen.)

Maar het is vooral tram 33 die voor Brel een bijzondere betekenis heeft. Dat is namelijk de tram die van vlak bij hem thuis, in de Rue Jacques Manne in Anderlecht, naar de kartonfabriek leidde waar hij na zijn mislukte middelbare schoolcarrière een job in de schoot geworpen kreeg. Het eindstation van die lijn (‘Graindor’) is in 1982 omgedoopt tot ‘Jacques Brel’. Het was de eerste keer dat een uitzondering gemaakt werd op de regel dat stations niet naar beroemdheden genoemd mochten worden. Hergé, die tram 33 ook tekende in de avonturen van Quick en Flupke, heeft bijvoorbeeld nooit zijn eigen station gekregen. En Eddy Merckx heeft tot 2003 moeten wachten op zijn eigen halte.

Die exclusieve eer is best ironisch, want Brel koesterde niet bepaald goede herinneringen aan zijn ritten op de tram. ‘Om zuiver materiële redenen was Brussel altijd een tram voor mij. Iedere morgen en avond zat ik anderhalf uur op de tram. Het was een slechte lijn, want er was een opgeblazen brug, van in 1940, en die werd pas vijf of zes jaar na de oorlog hersteld. We stapten via loopbruggen over de brug op een andere tram, en het regende altijd. Alles rook naar een tram en klonk als een klok die onder je voeten sloeg. Het leek alsof we zouden kantelen. Voor mij was Brussel grijs. De mensen lachten niet.’

Voor Brel stond tram 33 dus synoniem voor de kartonfabriek, en dus voor een grijs bestaan in wat voor hem – door zijn sombere stemming – steeds meer een grijze stad werd. Hij wilde zo snel mogelijk weg. Naar Parijs…

Brel, de Belg van Thijs Delrue. Borgerhoff en Lamberigts. 232 blz., 24,99 euro. Meer info vindt u hier.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content