ALS JE LEVEN VERFILMD WORDT, WELKE SCÈNES MOETEN ER DAN ZEKER IN? ZEVEN ACTEURS EN MUZIKANTEN SCHRIJVEN DEZE ZOMER HET SCENARIO VAN HUN LEVEN. – Prikkelen, ambeteren, irriteren. Voor acteur Mourade Zeguendi kan theater niet anders dan storend zijn. ‘Ik wil niet zeggen wat men wil horen, ik wil zeggen wat men niet wil horen.’ Engagement, daar draait het om. En beseffen dat niets onmogelijk is. Ook niet voor een jongen van de wijk.

Proloog De dag waarop Mohammed Ali stierf.

In de kleedkamer van het comedyfestival van Marrakesh schuift Mourade de schermafbeelding van zijn smartphone weg. Het is Ali, met de vuisten vrolijk uitdagend vooruit. De deur vliegt open. ‘Alles is afgelast’, hijgt de persverantwoordelijke van het festival. ‘Ali is dood.’ Mourade kijkt naar de foto op zijn telefoon. Hij huilt. Ali. Mec. Héro. Putain.

‘Hier is hij’, zegt hij en hij haalt zijn gsm uit zijn broekzak. ‘Hij is mijn amulet, mijn geluksbrenger. ‘Niets is onmogelijk’, zei Ali. Hij was een man vol hoop, een man van de vrede. ‘Ik vecht niet mee’, zei hij. ‘Geen Vietnamees heeft me ooit als neger behandeld.’ Punt. Hij deed wat hij zei, ging niet naar de oorlog, liet zich niet opeisen door een gevecht dat niet het zijne was. Allemaal wilden ze zijn zoals hij. Je had Allah en Ali. Iedereen bokste in mijn wijk. Voetballen en boksen, slagen incasseren. Dat is het leven als je uit Sint-Joost of Molenbeek komt. Iedereen heeft iemand nodig om naar op te kijken.’

Scène 1. Een kamer in de Kliniek Sint-Jan aan het Noordstation in Brussel.

1 mei 2002, dag van de arbeid. Een vrouw ligt in een ziekenhuisbed, kreunt bij elke wee die door haar lichaam schiet. In een theaterzaal een paar straten verder trilt een gsm.

‘Mourade.’

‘Het is begonnen.’

Hij grijpt zijn jas, zet zijn Ray-Ban- zonnebril op en haast zich naar het ziekenhuis. Het kind haast zich niet. Tien uur lang ijsbeert hij op en neer, houdt hij de hand vast van de vrouw die hij nu al een tijdje zijn ex noemt, bijt hij op zijn nagels, zegt dat ze moet volhouden als ze denkt dat het niet zal lukken. ‘Nog even. We zijn er bijna’, zegt de dokter. Ze schreeuwt en de schreeuw blijft duren. Even weet hij niet wie er allemaal aan het roepen is, maar dan ziet hij haar, zijn dochter. Ze opent haar ogen en kijkt hem aan. Een kind wordt geboren, een jongen wordt vader.

Mourade schuift zijn zonnebril op zijn voorhoofd, wrijft in zijn ogen, de vermoeidheid hangt over zijn gezicht. Het was een zware maand, een maand van lange dagen en korte nachten. Met Bart Vanneste en diens alter ego Freddy De Vadder doorkruiste hij Frankrijk in het spoor van het EK voetbal. Iedere dag draaiden ze een filmpje voor de website van Het Nieuwsblad. Het was goed. ‘Té goed.’ Hij schatert.

Maar die ene dag in mei is de breuklijn waaraan hij alles afmeet. ‘Daarvoor amuseerde ik me, daarna kreeg alles wat ik deed betekenis. Ik was niet meer alleen in deze wereld. Het is de grootste en meest intense emotie die ik ooit heb beleefd. Je houdt dat kind in je handen en je weet: als ik vanaf nu iets doe, dan moet het goed zijn. Voor haar. Dat is heftig. ‘Vooral omdat we er alles aan moeten doen opdat de generatie van mijn dochter vooruit kan en niet vastloopt. Het merendeel van de jongeren die naar Syrië zijn getrokken of geradicaliseerd zijn, is hier geboren. Het zijn – net als mijn dochter – kinderen van de derde generatie. Ze zijn van hier, alleen heeft men ze nooit zo willen zien. Dat is een reëel probleem. Het zijn kinderen van het Westen die radicaler worden dan hun ouders en grootouders ooit geweest zijn. Ga eens met die eerste generatie praten. Die weent zich de ogen uit het hoofd. Die mensen – mijn grootvader, mijn vader en mijn moeder – kwamen naar hier om te werken. Ze hebben de metro uitgegraven, de noord-zuidverbinding, ze hebben Brussel opgebouwd.

‘Ik praat er veel over met mijn dochter. Ik moet. We hebben de plicht om te praten, om te zeggen waar het op staat. We worden rechtstreeks geraakt door die idioten die met vrachtwagens op feestende mensen inrijden, die zichzelf opblazen.’ Hij wijst naar buiten. ‘Straks neem ik de trein naar de Gentse Feesten. Ik weet dat ik waarschijnlijk gefouilleerd zal worden, dat ik mijn identiteitskaart zal moeten tonen. Ik zal dat met plezier doen. Ik begrijp de angst en nee, ik kan niet langer zeggen: ‘Waarom hou je mij tegen en die blanke man niet?’ Ik wil geen betrokken partij zijn, maar ik ben het wel. Als ik één ding hoop of wens, dan is het dat het voor mijn dochter anders zal zijn.’

Scène 2. ‘Pst, hé boys.’

Vijf jongens van een jaar of twaalf scheuren langs de Kruidtuinlaan omlaag, draaien met slippende banden de Aarschotstraat in en rijden traag langs de uitstalramen met vrouwen. Elke dag volgen ze dezelfde route, omlaag via de ene straat, weer omhoog langs de andere en altijd laten ze hun ogen over de borsten, buiken, billen van de vrouwen glijden. ‘Pst, hé boys’, roept een van hen. Verlegen kijken ze op. Ze wappert langzaam met een bankbiljet voor hun gezicht. ‘Als jullie voor ons broodjes en sigaretten kopen, kunnen jullie wat geld verdienen.’ Ze knikken gretig. Het wordt hun vaste job. Hun eerste baan. Een job du quartier.

Mourade grijnst. ‘Toen we ouder en groter werden, veranderde de betalingswijze. We wisselden diensten uit. Een week boodschappen doen in ruil voor een beurt. Dat is de wijk waarin ik ben opgegroeid. Alles liep er naast en door mekaar. Ik zie mijn moeder nog de lakens uit de wasmachine halen in de wasserette in de straat terwijl naast haar een prostituee haar slipjes opplooide op de droogtrommel. Ze praatten met elkaar, wisselden nieuwtjes en roddels uit. Dat was mijn buurt. Hoeren, moslims, Joden, Italianen woonden er naast elkaar. Het was een goed systeem. Het was wat samenleven moet zijn. Als de ene geen zin heeft om in God te geloven, dan is dat zo. Als de andere een biertje wil drinken tijdens de ramadan, dan is dat zo. En als nog een andere zich per se in een boerka wil verstoppen, wel, dan is dat ook zo.

‘Tegelijkertijd is er een woord dat nazindert door de hele opvoeding van een moslim, dat de dag bepaalt, van ’s morgens tot ’s avonds. Het is schaamte. Ik ben opgevoed in taboes. Seks was er een van. Het bestond niet, men sprak er niet over, daarom namen wij onze fietsen om naar de hoeren te gaan kijken. Het was een en al schaamte en verbod. Je vertelt niet aan je vader dat je bed ’s ochtends nat is, je zegt niets tegen je moeder over het haar op je lul, je gaat niet uit met de zus van je vriend. Misschien was het mogelijk, maar in ons hoofd ging het niet. En dat is nu net het probleem. Wie niet praat, wie niet zegt waar het op staat, die sluit zich op achter de grenzen van zijn quartier. Het is een veilige plek, een plek waar de groep telt, maar het is niet makkelijk om eruit te breken.’

Scène 3. Een garage omgebouwd tot theater.

Er zijn meisjes. De cola en chips zijn gratis. Twee acteurs staan op scène, discussiëren over hun tekst. Mourade stapt naar voren, de handen in de zakken, de zonnebril op de neus. Hij is arrogant en hij weet het. Het kan hem niet schelen.

‘Mag ik eens?’

Hij bekijkt de tekst, neemt het podium in en zegt de woorden alsof hij ze daar ter plaatse bedenkt. Er klinkt applaus, eerst voorzichtig, daarna luider. Een man schudt hem de hand. ‘Wat een talent’, zegt hij. ‘Wat een talent.’

‘Nooit eerder had iemand me gezegd dat ik iets kon. Amid Chakir was de eerste. Dat is zo belangrijk voor een mens. Ik was vijftien en zat in het tweede jaar beroeps. Jongens in mijn klas waren vier, vijf jaar ouder, niemand zat nog op leeftijd, sommigen kwamen met een enkelband om naar school. Ik was een kleine klootzak, enkel geïnteresseerd in mijn wereld achter het Noordstation. Als je uit een wijk als de mijne komt, leef je van dag tot dag. Je wilt je amuseren omdat je weet dat je dromen niet verder reiken dan trouwen, kinderen krijgen, schoonmaker worden en in het beste geval een kleine winkel openen. Als je me toen had gezegd: je wordt acteur, dan was ik woest geworden en had ik geroepen: “Stop met liegen.” Wij droomden niet. Dat was iets voor de anderen.

‘Ik wilde niet meer naar school, hing op straat rond, haalde uit verveling onnozelheden uit. Mijn vader wilde me redden en heeft me de grootste reddingsboei ooit toegeworpen: Amid Chakir. Hij ontfermde zich over mij, gaf me theaterlessen in zijn Océan Nord, een oude garage in de buurt van het Liedtsplein. In het begin kwam ik daar om de tijd te doden. Het was dat of op straat rondhangen, over niets praten en iedere vijf minuten gecontroleerd worden. Daar waren mooie meisjes en gratis cola. De keuze was snel gemaakt. Ik wilde ook tonen dat ik beter was dan de anderen. We hebben het allemaal wel een beetje: die vreemde combinatie van een minderwaardigheidscomplex en een superioriteitsgevoel. Maar ik ben ervanaf, dankzij het ondergefinancierde theater van Chakir. Ik heb er geleerd te praten, na te denken, te discussiëren. Ik was dat niet gewend, over mezelf vertellen. Wij deden dat niet. Ja, ik ben een kind van het sociaal-culturele opbouwwerk. Ik vergeet dat niet. Dat is mijn engagement.’

Scène 4. ‘Pa, ga je mee? Ik durf niet alleen.’

Met een uitnodiging voor een auditie in Gent staan Mourade en zijn vader op het perron in het Noordstation. Het is de eerste keer dat hij Brussel verlaat, dat hij door Vlaanderen reist, dat hij naar Gent gaat. Hij is bang, onwennig, onrustig. Voor een keer zit het Nieuwpoorttheater vol meisjes en jongens met een Noord-Afrikaans uiterlijk, allemaal willen ze meespelen in Niet alle Marokkanen zijn dieven, de nieuwste productie van Arne Sierens.

‘Waar is de moskee?’ vraagt zijn vader aan Sierens. Het is vrijdag. Het gebed moet gezegd.

‘Het komt goed, jongen’, zegt hij nog. ‘Ik zal voor je bidden.’

Mourade steekt vijf vingers in de lucht en telt af. ‘De mensen die me vormden: Arne Sierens, Marc Didden, Ruud Gielens, Amid Chakir, Didier De Neck.’ Hij omklemt de duim van zijn andere hand steviger dan alle vingers waar hij tot nu een naam op plakte. ‘En Zouzou Ben Chikha. Hij is mijn copain, mijn broer, mijn Zouzou. Ik wilde niets met hem te maken hebben toen ik hem de eerste keer zag, daar tussen al die andere Arabieren in het Nieuwpoorttheater. Hij had dreadlocks, een oorbel. Hij was een flamand. Ik kwam uit de wijk, we hadden een woord voor mensen zoals hij: verrader. Wie anders was dan de rest was een nestbevuiler. We werden allebei gekozen – hij tegen zijn zin, hij was naar de auditie gekomen om zijn broer Chokri te helpen -, speelden een heel jaar en langer samen en ik besefte: wat een idioot ben ik toch. Ondertussen heb ik zelf een oorbel en word ik ook al eens uitgescholden voor verrader.

‘Het was de tijd waarin ze ons makak noemden, nog geen terrorist of jihadist. Het was een lief toneelstuk, we maakten grapjes. We waren kruimeldieven, maar Zouzou en ik vonden het te braaf. Het gros van het theater is gewoon te braaf. O ja, ze durven naakt rond te lopen en een stok in hun gat te steken, maar durven ze ook blote waarheden te zeggen? De theaterwereld is voor mij een soort Disneyland. Ze zijn allemaal zo lief en begripvol, ze verliezen de helft of meer van hun geld en schrijven boze, netjes geformuleerde brieven. Maar risico’s nemen? Ho maar. Dit zijn nochtans tijden om risico’s te nemen. Je geld ben je toch al kwijt, wat houdt je nog tegen? Wie bang is, heeft geen plaats op een podium. Als je vindt dat je belangrijk genoeg bent om je stem te verheffen, dan kun je maar beter iets te vertellen hebben. We krijgen het vaak te horen, Zouzou en ik, dat we overdrijven, dat we te ver gaan. Nee, wij willen storen, wij willen dat het mensen iets kan schelen, wij willen iets losmaken. Waarom zou je het anders doen?’

Scène 5. Die zondag is het Taxi op tv.

Met z’n tienen zitten ze op het appartement van de neef van Mourade voor de tv. Er wordt een joint doorgegeven, broodjes en cola gaan van hand tot hand, nog een joint. Eindelijk zien ze iemand zoals zij – Samy Naceri – in een film. Voor een keer speelt hij niet de dief, de moordenaar of de crimineel. Hij is de held. Mourade springt recht.

‘Ik ben ook acteur. Ooit speel ik in Taxi.’

Iedereen ligt dubbel van het lachen. Ze weten allemaal dat hij gewoon technicus in het plaatselijke theater is.

‘Ik durfde het niet te vertellen, dat ik acteerde. Ik was bang om niet meer aanvaard te worden. Er waren geen voorbeelden, niemand om naar op te kijken. Nog steeds willen we voortdurend bewijzen dat we kunstenaars zijn, dat we acteurs als de anderen zijn, dat we meer zijn dan de marocains professionnels. We blijven kleurlingen. Ik maak het constant mee. Onlangs nog op een casting van twee broers die samen films maken. ‘Mourade, sorry, we houden van wat je doet, maar we zoeken geen Marokkaan.’ Ik ben geen Marokkaan, ik ben een Belg en ik ben een acteur. Ik heb nog geen Michaël R. Roskam aan de lijn gehad met de vraag om een veeboer te spelen. Nee, altijd is het: we hebben een dief nodig, een smeerlap, een crimineel en nu, met al die terroristische aanslagen, een jihadist.

‘Het erge is: ik dacht dat wij het tij zouden keren, maar het verandert niet. Dat maakt me kwaad, ja. Dat is frustrerend, ja. Meer diversiteit, zegt de minister. Weet je wat dat betekent? Dat men nu ook zwarte meisjes aanneemt om de kassa te doen. Ik overdrijf niet. Ik ben trouwens van plan er een comedyshow over te maken. Le marocain professionnel. Ik zal de mails op groot scherm projecteren.’ Hij schatert. ‘Het zal niet altijd om te lachen zijn.

‘Soit, er zijn ook andere voorbeelden. Les barons van Nabil Ben Yadir is een belangrijke film. Het is een film over onze wijken, onze manier van leven, zonder in miserabilisme te vervallen. We hebben spijtig genoeg nog altijd Les barons nodig. Al is het maar om iets positiefs over Molenbeek te zien.

‘Oh ja, ik speelde mee in Taxi 4. Onmiddellijk kreeg ik telefoon van mijn vrienden van vroeger. “Proficiat, mec.” Ik was het al vergeten. Zij niet.’

Scène 6. ‘Maria is blank!’

Skinheads en extreem-katholieken scanderen het luid voor de trappen van de KVS. ‘Raak niet aan Maria.’ Ze verscheuren affiches van Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen, de nieuwste voorstelling van Action Zoo Humaine. Ze hebben een zwart kruis getekend over de vrouw die Maria verbeeldt, Georgina del Carmen Teunissen. Haar huid is te donker. Binnen krijgen de acteurs het bericht dat ze na de voorstelling maar beter langs de achterdeur kunnen vertrekken. Hun veiligheid kan niet langer gegarandeerd worden.

‘Hinderen, storen, ambeteren. Dat is ons engagement. Daarin hebben Zouzou en ik elkaar gevonden. Als je wrevel opwekt, ben je goed bezig. Theater moet prikken en steken en wij willen gehoord worden. En ja, dat irriteert. We zijn afgedreigd, zijn al bijna in elkaar geslagen, maar dat houdt ons niet tegen. In 2010 speelden we We People. We zetten een uitgebrande auto op scène en hadden het over het leven in de wijken, ons leven. ‘Dit zijn de jihadisten van morgen’, zeiden we. Iedereen zei: jullie zijn gek, jullie overdrijven, jullie gaan te ver. We gingen niet te ver. Wat vandaag gebeurt, is vreselijk, het is erg en ernstig, maar het mag niet verbazen. Het is belangrijk om ook dat te benoemen. We hebben gedaan alsof ze er niet waren, alsof ze niet bestonden. We hebben geprobeerd ze te vergeten, maar als je mensen marginaliseert, dan ontploffen ze. Dat is geen goedpraten. Allesbehalve. We hebben al van alle fanatici doodsbedreigingen gekregen. De ene is boos omdat we Maria een donkere huid geven, de andere omdat we de Koran op scène citeren. Dat is niet zomaar theater. Het is theater dat bijt.’

Scène 7. De laatste dagen van zijn grootvader.

Hij kijkt naar de televisie. Een vliegtuig boort zich in een wolkenkrabber, een traan rolt over zijn wang. ‘Alles is anders nu’, zegt hij. ‘Dit is de wereld die ik achterlaat.’

’11 september 2001 was het keerpunt. Plots kreeg ik in interviews vragen over Osama Bin Laden, over de islam. Op dat moment wisten we dat de wereld veranderd was, voor iedereen, maar zeker voor ons. De generatie van mijn grootvader en van mijn ouders lijdt eronder. Ze kwamen in vrede, het zijn mensen van de vrede. Mijn grootvader heeft in de mijnen in Nederland gewerkt, in fabrieken, hij is naar Brussel gekomen om er de eerste Marokkaanse slagerij te openen, tegenover de Hallen van Schaarbeek. Toen mijn vader zestien was, heeft hij hem naar Brussel gehaald om hem te helpen. Het enige wat ze wilden, was een rustig leven. Voor hen, voor hun kinderen. Nu worden ze door een bende zotten en hun criminele daden gestigmatiseerd. We mogen dat niet laten gebeuren.’

Hij glimlacht, wrijft over de foto van Ali op zijn telefoon.

‘Hij is een grote meneer. Hij heeft de wereld veranderd en black beautiful gemaakt. Ik probeer hem in het klein te zijn.’

VOLGENDE WEEK

ANN TUTS

door Tine Hens – Foto’s Tim Coppens

‘Als je uit een wijk als de mijne komt, leef je van dag tot dag. Je wilt je amuseren omdat je weet dat je dromen niet verder reiken dan trouwen, kinderen krijgen en schoonmaker worden.’ Mourade Zeguendi

‘Het theater is te braaf. Ze durven naakt rondlopen en een stok in hun gat te steken, maar blote waarheden zeggen of risico’s nemen? Ho maar!’ Mourade Zeguendi

‘Wat vandaag gebeurt, is vreselijk, maar het mag niet verbazen. We hebben gedaan alsof ze niet bestonden. Als je mensen marginaliseert, dan ontploffen ze.’ Mourade Zeguendi

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content